Bomen in de Bijbel

Een boom kan naar het zuiden vallen of naar het noorden, maar zoals hij valt blijft hij liggen.  (Prediker 1 1, 3)

Voor een boom is er altijd hoop: als hij wordt omgehakt, loopt hij weer uit, er blijven nieuwe loten komen. Al wordt zijn wortel in de aarde oud, al gaat zijn stronk dood in de grond, zodra hij water ruikt, bot hij weer uit en vormt twijgen, als een jonge scheut.
Maar een mens sterft, en het is afgelopen.
(Job 14, 7-11)

Gelukkig de mens die vreugde vindt in de wet van de HEER.
Hij zal zijn als een boom, geplant aan stromend water.
Op tijd draagt hij vrucht,zijn bladeren verdorren niet.
Alles wat hij doet komt tot bloei.
(Psalm 1, 3-6)

Gezegend is hij die op de HEER vertrouwt,
en zich veilig weet bij Hem. Hij is een boom aan een rivier met wortels tot in het water.
Hij heeft geen last van de hitte, zijn bladeren blijven groen.
Een tijd van droogte deert hem niet,
hij blijft vrucht dragen.
(Jeremia 17,7-8)